27 april 2021, mr. C. Lammers (Strafrechtadvocaat)
Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander Claus George Ferdinand, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg, is vandaag jarig en wordt 54 jaar!
Leve de Koning! Hoezee!
Op een dag als vandaag is het interessant om eens stil te staan bij de ontwikkeling van de strafbaarstelling omtrent majesteitsschennis, want hoe zit het eigenlijk met het beledigen van de Koning en Koningin? Is dat (extra) strafbaar?
Majesteitsschennis is in Nederland al strafbaar sinds 1830. Bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht in 1886 zijn strafbepalingen opgenomen aangaande het beledigen van de Koning, de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning en/of van diens echtgenoot (art. 111-113 Sr). Op het beledigen van de Koning stond een maximale gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren (artikel 111 Sr. – oud). Op het beledigen van de Koningin stond een maximale gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren (artikel 112 Sr. – oud). Het beledigen van de Koning en Koningin was strafbaar gesteld als misdrijf tegen de Koninklijke waardigheid.
De reden van de strafbaarstelling was gelegen in de gedachte dat de Koning of Koningin zich in geval van een belediging niet publiekelijk zou kunnen verdedigen. De Koning/Koningin vervult een belangrijke symbolische positie en heeft hier niet zelf voor gekozen. Hij/zij behoorde zodoende beschermd worden tegen geuite beledigingen.
Op 22 april 2016 werd er door Tweede Kamerlid Verhoeven (D66) een initiatiefvoorstel aanhangig gemaakt voor het laten vervallen van bijzondere strafbepalingen inzake belediging van staatshoofden en andere publieke personen.[1] De strafbepalingen werden niet meer van deze tijd geacht en zouden leiden tot een ongerechtvaardigde beperking van de vrijheid van meningsuiting. Bovendien zouden de reeds bestaande commune beledigingsdelicten in het Wetboek van Strafrecht ook volstaan voor een strafbaarstelling van belediging van (leden van) het Koningshuis. Denk hierbij aan smaad en smaadschrift (art. 261 Sr), laster (art. 262 Sr) en eenvoudige belediging (art. 266 Sr). Een bijzondere strafbaarstelling hiervoor werd zodoende niet langer nodig geacht.[2]
De vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 10 van het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is niet absoluut, maar mag ook niet zomaar worden ingeperkt. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof ter bescherming van de Rechten van de Mens (EHRM) kan worden geconcludeerd dat een gevangenisstraf voor majesteitsschennis, en überhaupt een bijzondere strafbepaling daarvoor, zich zeer moeizaam tot artikel 10 EVRM verhoudt. Een dergelijke bescherming is in de ogen van het EHRM al snel buitenproportioneel of zonder voldoende grond, en daarmee in strijd met het EVRM. Een dergelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting beperkt daarbij bovendien de mogelijkheden voor het maatschappelijk debat, terwijl dat in een democratische samenleving juist nodig en wenselijk is.
Het belang van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de behoefte van afschaffing van majesteitsschennis, werd dus vooral gekoppeld aan het politieke en maatschappelijke debat, in de ruimste zin van het woord. Ook van belang hierbij is de ontwikkeling waarin de Koning zich steeds meer bedient van professionele woordvoerders, goed voorbereide interviews en mediastrategieën. Ministers zijn daarvoor verantwoordelijk. Daardoor verliest de gedachte dat de Koning zich niet kan verdedigen aan betekenis. Daarbij gold al dat cabaretiers, cartoonisten en columnisten in geval van kritiek en spot ten aanzien van de Koning en/of Koningin vanouds konden rekenen op een terughoudend vervolgingsbeleid. In de huidige tijd maakt een grote schare twitteraars en critici er echter ook werk van om zo scherp mogelijk (online) kritisch te debatteren. Ook dat wordt meestal ongemoeid gelaten.
Het werd dus tijd voor afschaffing van de aparte strafbaarstelling van majesteitsschennis. Hoewel het wetsvoorstel hiertoe al in 2016 werd ingediend, is de wet uiteindelijk op 15 mei 2019 ondertekend en op 5 juni 2019 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2019, 187). De artikelen ter zake majesteitsschennis (dus de belediging van de Koning en Koningin; 111 t/m 113 van het Wetboek van Strafrecht) zijn met de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht per 1 januari 2020 komen te vervallen.
Is het dan nu niet meer strafbaar om de Koning en Koning te beledigen? Jawel! Belediging is in zijn algemeenheid strafbaar gesteld in het nieuwe Wetboek van Strafrecht (art. 261 t/m 271 Sr.). Daarbij is in artikel 267 Sr. bepaald dat de straffen voor belediging van de Koning (of diens echtgenoot of opvolger) met 1/3e kunnen worden verhoogd. Daarmee staat belediging van de Koning qua strafmaat nu gelijk aan belediging van hulpverleners of een ambtenaar in functie (politieagent).
Het verschil tussen een vervolging en veroordeling ter zake majesteitsschennis en belediging (nu) is dat voor majesteitsschennis elke belediging strafbaar was en kon leiden tot een vervolging, ook als de Koning zelf niet wist dat hij beledigd was. Smaad, smaadschrift, laster en eenvoudige belediging (zoals strafbaar gesteld in de artikel 261 Sr. t/m 271 Sr.) zijn daarentegen klachtdelicten: er wordt alleen tot vervolging overgegaan indien door het slachtoffer een klacht wordt ingediend. In de artikelen 64 en 65 Sr wordt geregeld wie de klachtgerechtigde is. In de regel is dat degene tegen wie het feit is begaan. In het geval van belediging van de Koning(in) is derhalve de Koning(in) de klachtgerechtigde. Dat houdt in dat de Koning(in) eerst formeel een klacht moet indienen wegens smaad, laster of eenvoudige belediging. Die klacht omvat het uitdrukkelijke verzoek aan het O.M. om over te gaan tot vervolging. Dat betekent ook dat de Koning(in) op enig moment kennis heeft moeten kunnen nemen van de geuite belediging. En waar dat voorheen voor een strafrechtelijke vervolging niet noodzakelijk was, omdat de Koning(in) per definitie beschermd diende te worden, is het nu dus maar de vraag of de Koning(in) van elke geuite belediging ook kennis heeft genomen dan wel heeft kunnen nemen en of hij/zij vervolgens zelf de moeite neemt om een klacht in te dienen met het verzoek om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Desalniettemin is het beledigen van de Koning(in) dus nog altijd strafbaar.
[1] Kamerstukken II, 2015/16, 34456, nr. 2 (Initiatief wetsvoorstel).[2] Memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES teneinde enkele bijzondere bepalingen inzake belediging van staatshoofden en andere publieke personen en instellingen te doen vervallen. Kamerstukken II 2016/17, 34456, nrs. 3 en 6 (memorie van toelichting).